In 1668 was de advocaat Andries Pels (1631-1681) getuige
bij de doop van De Lairesses oudste zoon Andreas.[1]
In hetzelfde jaar vervaardigde De Lairesse de titelprent voor diens Didoos doot en ook de illustraties bij Didoos doot en Julfus. Andries Pels debuteerde met deze stukken op de Amsterdamse
Schouwburg.[2]
De stukken bestonden beide uit drie bedrijven, die alternerend werden
opgevoerd. Julfus had de functie van
de minderemanstonelen, de komische intermezzi in ‘ernstige’ rederijkersspelen. Voor
beide stukken maakte De Lairesse drie gravures.[3]
Toen in 1669 het genootschap Nil Volentibus Arduum werd opgericht was Pels één van de leden. Hij zal er verantwoordelijk voor zijn geweest dat De Lairesse betrokken raakte bij het genootschap. In 1669 en in 1670 maakte De Lairesse twee versies van
het vignet van Nil, dat dienst zou doen op de uitgaven van de
toneelstukken in de periode 1669 tot 1671.[4]
Deze vignetten waren anoniem, maar zijn in de catalogi van zijn werken altijd
aan hem toegeschreven.[5]
In de extractnotulen van Nil[6]
is over een opdracht voor deze vignetten niets te vinden, maar dat De Lairesse
toentertijd de vaste graveur van Nil was, blijkt ook uit het feit dat het
portret van Willem III in het voorwerk van het door Nil uitgegeven toneelstuk
van Diederik Buysero Astrate (1670)
van de hand van De Lairesse is.
De illustraties en de titelprent bij de
toneelstukken van Pels zijn wel voorzien van monogrammen, resp. zijn volledige
naam.
Zowel Timmers als Roy beelden versie 1 van het vignet af.
Zij kenden dit vignet van de titelpagina van Buysero’s Astrate.
Ook zonder deze bevestiging is het duidelijk dat de
vignetten van De Lairesse waren: je hoeft alleen maar het hondje op dit vignet
te vergelijken met het hondje dat staat afgebeeld op Kaïn vlucht na de moord op Abel uit 1665. In de veilingcatalogus
van de Leidse burgemeester J. van der Marck, waarin de handschriften en drukken
uit de nalatenschap van het kunstgenootschap werden aangeboden, wordt dit
vignet treffend omschreven als “het tijtelvignet waerin De Bassende Hond”.[7]
Vignet versie 1 (detail) |
Vignet versie 2 (detail) |
Gerard de Lairesse, Kain en Abel (detail) |
Ook het nieuwe vignet uit 1677 is van de hand van De Lairesse.
Het met zijn monogram gesigneerde vignet werd in 1689 en 1694 gebruikt, het met
zijn complete naam gesigneerde vignet werd echter pas vanaf 1694 gebruikt en in
1700, 1702 en 1704 hergebruikt[8].
Vóór die tijd waren deze vignetten anoniem. Het hondje is weggelaten en van de
drie figuren is er één overgebleven die naar de boom boven op de rots reikt. Op
8 december 1676 werd De Lairesse verzocht “een nieuwe schets te maaken van een
plaatje voor het werk". Op 6 april 1677 is het koperen plaatje al gemaakt om
gebruikt te worden in de Dichtkonstige
wérken van het Konstgenootschap.[9]
In de extractnotulen staat wel iets over een ander
vignet, dat echter pas veel later gebruikt zou worden. Op de tweede vergadering
op 3 december 1669 wordt “Ter spreuk aangenomen Latet Utilitas; ter zinnebeeld
twee kuyffelaars[10] etcetera”.[11]
Het motto Latet Utilitas was ontleend aan Ovidius’ Metamorfosen, boek 6, vs. 438: ‘Usque adeo latet utilitas’ (Zolang
het nut verborgen/onbekend is. In de vertaling van Vondel: ‘Hoe weinigh weet de
mensch wat nut is!’[12])
Op 10 maart 1671 wordt teruggekomen op deze spreuk: “Is
by meerder getal van stemmen beslooten de byzondere werkjes der leden niet uit
te geeven met het gewoonen merkteken van Nil Volentibus Arduum, maar de spreuk
en het merkteken van Latet Utilitas, zoals hetzelve van te vooren geconcipieert
was; daartoe op te laaten maaken en te gebruiken.”[13]
Op 24 november 1676 lezen wij: “Pels zal zorg dragen, dat’er een finaaltje[14]
gemaakt werde met twee kuiffelbordjens[15]
en een kuiffeltje[16] en de spreuk Latet
Utilitas”.[17] Hier is geen sprake van
de kuiffelaars. Dit finaaltje zal hoogstwaarschijnlijk onderdeel zijn van de
lessenaar, waarin de notulen en andere papieren van Nil werden opgeborgen.
Een vignet met het motto Latet Utilitas zou echter pas
voor het eerst in 1715 worden gebruikt op de titelpagina van Galatéus, of Welgemanierdheid van
Giovanni Della Casa, in 1716 in De
leevendige doode van Ysbrand Vincent (naast een Nil-vignet van De Lairesse)
en veel later, in 1763 in het blijspel De
Schaakingen.[18] Dit blijspel werd
uitgegeven door Adriaan Hupkes, die naar eigen zeggen enige manuscripten van
Nil had verkregen. Hij gebruikt het Latet Utilitas-vignet dat naar zijn zeggen
‘in den beginne door het genoemde Konstgenootschap gebruikt is geweest’. Deze
drie vignetten zijn volledig identiek. Hupkes heeft dus de beschikking gehad
over de oorspronkelijke gravure.
Bernard Picard, l’Etude veut du relache (1714) naar Gerard de Lairesse, Latet utilitas (1669) |
Het merkwaardige is dat deze gravure in de catalogi van Timmers
en Roy niet voorkomt. In het Rijksprentenkabinet bevindt zich een exemplaar van
dit vignet onder de titel Een leraar
speelt badminton met zijn leerling, Bernard Picart, naar Gerard de
Lairesse, 1714. Onder de
prent zelf staat: L’Etude veut du
relache. B. Picard fecit 1714. Picard was de schoonzoon van Ysbrand
Vincent, de enige van de Nil-leden die toen nog in leven was. Hij bezat het
archief, waarin het ontwerp van De Lairesse uit 1669 voor dit vignet aanwezig
zal zijn geweest. Nu Picard er een gravure van had gemaakt, kon het eindelijk
gebruikt worden, ook al was het dan niet voor ‘de byzondere werkjes der leden’.
Gelukkig komt op deze afbeelding ook De Lairesse’s trouwe hondje weer voor.
[1] Jaap van der Veen, “Very
proud, self conceited, debauched & extravagant’. Gerard de Lairesse en zijn
Amsterdamse jaren.’In: Eindelijk! De
Lairesse. Klassieke schoonheid in de Gouden Eeuw. Red. Josien Beltman
[e.a.]. Zwolle [enz.], 2016, p. 23. De doop vond plaats op 29 augustus 1668 (Ecartico. Linking cultural
industries in the early modern Low Countries).
[2] Andries Pels, Didoos doot, treurspel. Met eenige
konstwerken, vertoont op d’Amsterdamsche Schouwburg. Amsterdam 1668, en Julfus, blyspel. Vertoont op
d’Amsterdamsche Schouwburg. Amsterdam 1668. De première was op 27 augustus
1668. Het was het eerste premièrestuk van het seizoen 1668-1669.
[3] Tijana Z̆akula markeert
deze gravures als de start van De Lairesse als graveur (Tijana Z̆akula, ‘Rackets, balls and fancy robes. The destiny of De Lairesse’s first vignette
for Nil Volentibus Arduum.’ In “Gij zult niet feestbundelen”. 34 Bijdragen voor Peter Hecht.
Amsterdam, 2016, p. 262-267).
[5] J.J.M Timmers, Gérard Lairesse. Amsterdam, 1942, p.
127 en Alain Roy, Gérard de Lairesse (1640-1711). Paris, 1992, p. 447.
[6] B.P.M. Dongelmans, Nil volentibus arduum: documenten en bronnen.
Een uitgave van een inleiding, commentaar en een lijst van N.V.A. drukken.
Utrecht, 1982.
[7] Naemrol der Nederduitsche Tooneelspellen, bijeen verzameld en
nagelaeten door Wijlen […] Johan van der marck […]. Leyden, 1774, p. 3.
[8] Dongelmans, p. 398, gravure
12, die gesigneerd is met het monogram GL
van De Lairesse. Gravure 11 is de eerste gravure die met de volledige naam, GLairesse F[ecit] is ondertekend en vanaf
1694 in gebruik was.
[9] Dongelmans, p. 171. De
gebruikte gravure is nr. 3, die dus vóór gravure nr. 2 verschenen moet zijn.
Deze gravure werd alleen in 1676 en 1678 gebruikt. Gravure 2 komt op tussen
1678 en 1723 gedateerde uitgaven voor.
[10] Kaatsers. Het spel lijkt
op badminton.
[11] Dongelmans, p. 30.
[12] P. Ovidius Nazoos Herscheppinge. Het zeste boek,vs. 587. Tijana Z̆akula
gaat in op het motief van het raketspel in de kunst in de 16de en 17de
eeuw.
[13] Dongelmans, p. 58.
[14] Een puntige afwerking als
sluiting, bijvoorbeeld op een kastje.
[15] Rackets.
[16] Shuttle.
[17] Dongelmans, p. 161.
[18] Voorbericht aan den leezer
(De schaakingen, p. [*2r]). Hupkes
was de uitgever van De Hollandsche
Tooneel-Beschouwer, waarin de opvoeringen op de Schouwburg nogal kritisch
werden besproken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten