In het nieuwste nummer van Fumus,
het orgaan van de Stichting Focquenbroch, lijkt Bauke Hekman zijn jarenlange
onderzoek naar de handel en wandel van Johannes van den Bergh te hebben
afgerond. Johannes van den Bergh was de uitgever van Willem G. van Focquenbroch.
Met grondig onderzoek in de archieven van het Stadsarchief van Amsterdam heeft
hij een fraai beeld geschetst van deze dronkenlap en vrouwenmepper.[1]
Helaas heeft hij één bron niet goed gecontroleerd.[2] Onder
verwijzing naar een artikel van Karel Bostoen[3]
schrijft Hekman:
Vanaf 1669-1670 ging het mis met Van den Bergh. Hij
joeg het kunstgenootschap Nil volentibus
arduum, waarvoor hij in eerste instantie tot tevredenheid werkte, tegen
zich in het harnas toen hij enkele pamfletten uitgaf van labadistische
signatuur en op de titelpagina van de Astrate
(1670) van Dirk Buysero hetzelfde Nil-vignet gebruikte als op de titelpagina
van de eerder bij hem verschenen De
gelyke tweelingen. Buysero was geen lid van Nil volentibus arduum, terwijl het gebruik van het Nil-vignet, dat
als kwaliteitsmerk van Nil dienst deed, dat wel suggereerde.
Bostoen kwam tot deze lezing van de gebeurtenissen op basis van een
onjuiste interpretatie van de volgende passage uit het pamflet Poëtae Heautontumorumenoi, dat in
november 1670 verscheen:
Ian van den
Bergh, als de eer van hunne Poëzy te
drucken niet waert, van die schoone Calandisie [= klandizie] berooft: die daer
door oock (mits [= vanwege] het sterck aendringen van sijn vrouw) tot die vunse
materie van lof, en Laster-schriften van den Heer Labadie[4] te
drucken, vervallen is: doch het heeft met sijn eerste meesters noch eenige
gemeenschap, want die alsoo wel als Labadie noch een tijt te moet sien, daer de
rechtsinnige Poëten, als by hem de vromen het ventje [= de baas] sullen in
speelen.[5]
Bostoen leest hierin dat Nil Van den Bergh de laan uit heeft gestuurd
omdat hij Labadistische geschriften ging uitgeven. In september en oktober 1669
waren echter al twee Labadistische werken door Van den Bergh uitgegeven. Een
flink gedeelte van het fonds van Van den Bergh, eerst uit de kring van de
Waalse gemeente en vervolgens van de Labadistische gemeenschap, was feitelijk
door zijn echtgenote binnengehaald.[6] Dat
Nil hem vanwege zijn Labadistische uitgaven aan de dijk zou hebben gezet, is
dus nogal vreemd, aangezien het ook aan Nil bekend zal zijn geweest dat Van den
Bergh dergelijke boeken uitgaf. Het was kennelijk op dat moment geen bezwaar.
Omdat Van den Bergh geen werk meer van Nil kon verwachten had hij de tijd om
twee omvangrijke werken te produceren, en dat zal zeker gedaan zijn op
instigatie van zijn vrouw. Het waren Ken-teeckenen
vande wedergeboorte van Henricus Schluter (Heinrich Schlüter (1647-1675),
een Duits proponent, die Labadist was geworden) en De Labadie’s Points fondamentaux de la vie vraimant
chretiene. Beide boeken verschenen in juli 1670.
Geheel uit de lucht gegrepen is de
veronderstelling dat Van den Bergh de fout is ingegaan met het drukken van
Buysero’s toneelstuk Astrate en dat
dit gedrukt zou zijn ná Nils toneelstuk De
gelyke tweelingen. Astrate was echter
het eerste stuk dat Van den Bergh voor Nil te drukken kreeg. Het verscheen
anoniem, met het vignet van Nil volentibus arduum.[7] De
voorstelling van zaken, als zou Van den Bergh op basis van de lovende woorden
van Antonides in de opdracht voor De
gelyke tweelingen verondersteld hebben dat Buysero's stuk het keurmerk van
Nil verworven zou hebben en dat hij daarom Astrate
op eigen initiatief had uitgegeven met het vignet van Nil, is aantoonbaar
onjuist.[8] Astrate ging op donderdag 6 januari 1670
in première en zal rond die datum zijn uitgegeven, in ieder geval vóór De gelyke tweelingen, dat op dat moment
nog niet voltooid was. Het titelvignet van Astrate
is hetzelfde als het in 1669 door Pieter Arentsz. voor het eerste collectieve
stuk Agrippa gebruikte vignet. Dit
vignet is de eerste versie van het Nilvignet.
Vignet versie 1 (1669) |
Het werd door Nil aan Van den Bergh ter beschikking gesteld om op de
titelpagina van Buysero’s stuk te zetten. De tweede versie van het Nil-vignet
werd gebruikt voor De gelyke tweelingen
dat rond 27 februari werd uitgegeven.[9]
Vignet versie 2 (1670) |
De vignetten zijn duidelijk te onderscheiden aan de hand van de
hoeveelheid takken aan de boom links boven en de gelaatsuitdrukking van de
onderste man.
Dit tweede vignet zou met Nil meeverhuizen naar hun volgende drukker,
Adriaen van Gaasbeeck.[10] Van
den Bergh had dus zeker niet twee toneelwerken tegelijk onder handen.[11] Er
was ook geen sprake van twee doodzonden in de ogen van het genootschap, zoals
Bostoen in een eerder artikel beweerde.[12] In
dit artikel laat hij De gelyke tweelingen
ter ondersteuning van zijn bewijsvoering eerder verschijnen dan Astrate.[13]
Dirck Buysero was bevriend met Antonides en Ysbrand
Vincent, beiden lid van Nil. Vincent had zijn klucht Pefroen met'et schaapshooft, een vertaling van Poisson, Lubin, ou le sot vangé (1661), in 1668
opgedragen aan Buysero. In deze opdracht haalt hij herinneringen op aan een
verblijf te Vlissingen en Middelburg in het gezelschap van Buysero, die hem bij
die gelegenheden had getrakteerd op voorlezingen van onder andere zijn
vertaling van Terentius' Heauton Timorumenos
en een klucht van Poisson, ‘het vertaalde Klucht-spel van le Fou Raisonnable,
of den Verstandige Gek’, dat Buysero voor de rederijkerskamer van Vlissingen
had vertaald. Nil had geen aanmerkingen op het stuk Astrate, maar wel op de opvoering ervan op de Schouwburg, zoals
blijkt uit de Poëtae Heautontumorumenoi (p.
7): ‘Doch Nil volentibus arduum waren
niet minder geck, doense soo raesden om dat Astrate
niet op sijn Romeyns gespeelt wiert, ’t welck wel eygen maer om de kou, en oude
kleedingh verschoonlijck was.’ Men had dus niet Buysero’s stuk, maar de
opvoering ervan op de korrel genomen.[14] Het
zal in die beginperiode van Nil zeker de bedoeling zijn geweest om ook stukken
van derden uit te geven, die naar het idee van het genootschap voldoende
kwaliteit zouden bezitten. Dat dit niet doorzette kan als oorzaak hebben dat
een publicatie onder de vlag van Nil in deze periode automatisch betekende dat
het niet zou worden opgevoerd op de Schouwburg. Dit lot was Buysero’s stuk nog
niet beschoren in de eerste periode van de pennenkrijg tussen Nil en de
toeleveranciers van de Schouwburg. Het stuk zou regelmatig en met succes worden
opgevoerd op de Schouwburg.[15]
Op 26 november 1669 vond de eerste vergadering van het
genootschap Nil Volentibus Arduum plaats. Het eerste ‘tegenstuk’, Agrippa, verscheen ongeveer
tegelijkertijd, bij Pieter Arentsz. (II), de uitgever van Antonides. Voor hun
toneelwerk zochten zij kennelijk een andere uitgever dan Arentsz. De
vermoedelijke reden hiervoor is dat hun uitgever/drukker in staat moest zijn te
beginnen aan het drukken van de kopij zodra Nil dat wilde. De op de Schouwburg
in première gaande stukken dienden zo snel mogelijk met een tegenstuk van
repliek worden gediend. Arentsz. was een druk bezet uitgever en daarom minder
geschikt. Johannes van den Bergh daarentegen had voldoende tijd om aan deze eis
te voldoen. Daarbij kan als aanvullende eis gekomen zijn dat hij exclusief voor
Nil en hun vrienden zou gaan drukken, zoals dit ook de praktijk was bij de
relatie tussen de Schouwburg en hun uitgever Jacob Lescailje.[16] Op
de derde vergadering, op 10 december 1669, werd W.G. van Focquenbrochs Min in’t Lazarus-huys ter bespreking
voorgesteld, waarover Bouwmeester en Lingelbach zich zouden buigen. Het was
ongetwijfeld Johannes van den Bergh, de uitgever van Focquenbrochs werk, die
deze tekst heeft aangeboden in de hoop dat men het, na enige bewerking, van
voldoende niveau zou vinden om in hun toneelfonds op te nemen. Focquenbroch zat
op dat moment ver weg, in Elmina, waar hij in 1670 zou overlijden. Het is overigens
zeer de vraag of hij zou hebben ingestemd met de uitgave van een in zijn ogen
onvoldragen product. Zijn vriend Johannes Ulaeus toonde zich later, wanneer hij
de uitgave van Focquenbrochs werk voorbereidde, dan ook nogal ongelukkig dat
dit spel wel was gedrukt, onaf en wel:[17]
Als
dan sult ghy haer [bedoeld is de beoogde uitgave van het volledige werk] noch
met een Oude Vorstelijcke Comedie op
het Toneel sien verschijnen, dewelcke
den Autheur (uyt het Spaens over
geset hebbende) haer noyt by sijn Leven toegelaten heeft te ageren: door dien
de selve wat te stadigh [=traag] na sijn sin zijnde, altijdt van hem met
stilswijgendheydt is achter gehouden.[18]
Voor Nil was deze nauwelijks bewerkte vertaling, ook al voldeed het aan
de belangrijke eis te zijn aangepast aan de Amsterdamse situatie en was er de
indeling in vijf bedrijven, kennelijk niet de moeite waard. Voor Van den Bergh
was dit, in combinatie met het feit dat hij na slechts twee stukken gedrukt te
hebben de laan werd uitgestuurd, de aanleiding om hartgrondig de pest aan de messieurs Nil volentibus arduum te
krijgen. Dit uitte zich in het door Van den Bergh geschreven dan wel
geïnspireerde voorwoord bij de eerste druk van de Min, verschenen bij Vinckel
in 1674:
Des ick U.E. versoeke mijn nagelatene kluchtspelen te erkennen als U.E.
eygen, deselvigen te verdedigen gelijck een bequaem voorvechter tegen de
lasterende werelt, en voornamentlijck tegen de messieurs Nil volentibus arduum die, gelijck sy de Parnas in roer stellen,
veel op mijn Min in’t Lazarus-huys
met berispingen sullen voltiseren, maer soo U.E. naem niet de pijne waert acht
haer te bekibbelen, soo wijst se na Joris-Vaer.[19]
[1] Voor eerdere artikelen van
Hekman over Van den Bergh raadplege men de afleveringen van Fumus op de website
van de stichting, http://www.focquenbroch.nl/.
[2] Dit stuk is gebaseerd op
de inleiding bij de tekstuitgave van het pamflet Poëtae Heautontumorumenoi, of, Penne-krygh tusschen de Reformateurs der
Poëzy, en E.B.I.S.K.A (1670). De uitgave van dit pamflet door Anton Bossers
en Marja Geesink is in voorbereiding.
[3] Karel Bostoen: ‘Over de
editeur van Focquenbrochs Min in’t Lazarus-huys (1674).’ In: Fumus 6 (2008) p. 7-8.
[4] Jean de Labadie
(1610-1674) was een Franse ex-jezuïet, die na een aantal conflicten zich
bekeerde tot een vorm van protestantisme, die dacht dat het einde der tijden
nabij was en dat alleen wedergeborenen zouden worden gered. In 1666 werd hij
predikant in de Waalse gemeente te Middelburg, waar hij na conflicten in 1669
weer werd afgezet. In 1669 vertrok hij naar Amsterdam, waar zijn huisgemeente
zich ontpopte als sekte, die zich van de wereld af keerde. Er werd van
verschillende kanten fel op deze sekte gereageerd.
[5] Poëtae Heautontumorumenoi, of, Penne-krygh tusschen de Reformateurs der
Poëzy, en E.B.I.S.K.A. Amsterdam, Willem de Lange, 1670, p. 14.
[6] De vrouw van Johannes van
den Bergh, Joanna Wastelier, kwam uit een Waalse familie. Dit zal de reden zijn
dat door Van den Bergh een aantal theologische werken uit die kring waren
uitgegeven. Misschien dat Joanna Wastelier rond 1670 aanhangster is geworden
van Jean de Labadie, toen deze zich in Amsterdam bevond.
[7] [D. Buysero], Astrate,
koning van Tyrus. Amsterdam, Johannes vanden Bergh, 1670 (signatuur UB
Leiden 1089 B 18: 1).
[8] Karel Bostoen, ‘De
noodgreep van een uitgever: de heer P.H. in Focquenbrochs Min in’t
Lazarus-huys.’ In: Fumus 9 (2011), p.
31. Ook Tanja Holzhey veronderstelt dat Van den Bergh verantwoordelijk was voor het gebruik van het vignet voor Astrate (Tanja Holzhey, ‘Als gy maar schérp wordt, zo zyn wy, én gy voldaan.’ Rationalistische ideeën van het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum 1669-1680. Amsterdam 2014, p. 149, noot 632).
[9] De opdracht voor De gelyke tweelingen van Johannes
Antonides aan Pieter Blaeu is gedateerd op 3 februari 1670, op dezelfde
datum als die van de opdracht van het bekritiseerde stuk van Joan Blasius, Dubbel en enkkel, jok- en ernst. In de
Oprechte Haerlemse Courant plaatste
Van den Bergh op 27 februari 1670, de echte publicatiedatum, de volgende
advertentie: “Tot Amsterdam, by Johannes van den Bergh, Boeckverkooper bezyden
het Stadthuys, is gedruckt en werdt uytgegeven: de gelijcke Tweelingen,
Klucht-spel, noyt op de Amsterdamse Schouburgh gespeelt, tot onderscheyt van
een dubbel en enckel Jock en Ernst-Spel, op de Amsterdamse Schouburgh vertoont,
beyde getrocken uyt de Menaechmi van Plautus.”
[10] Dongelmans heeft het
verschil tussen de beide versies niet opgemerkt en benoemt ze allebei als
‘vignet 1’ (B.P.M. Dongelmans, Nil
volentibus arduum: documenten en bronnen. Een uitgave van een inleiding,
commentaar en een lijst van N.V.A. drukken. Utrecht, H&S: 1982, p. 393 en
de beschrijvingen van de afzonderlijke Nil-drukken in de Alfabetische lijst van
Nil Volentibus Arduum drukken, p. 319-388).
[11] Bostoen 2011, p. 30.
[12] Bostoen 2008, p. 8
[13] Deze fout leeft dus voort
in Bauke Hekman, ‘Een drukker aan de drank: de neergang van Johannes van den
Bergh, drukker-boekverkoper te Amsterdam.’ In: Fumus 11 (2013) p. 21 en nog
eens in Bauke Hekman, ‘Een stand van zaken: Johannes van den Bergh (1640-1690),
leven en werk.’In: Fumus 13 (2015), p. 47.
[14] Dit is dus tegenovergesteld
aan het in Bostoen 2011, p. 31, noot 16, gestelde. Buysero is in die tijd een
relatie van enkele leden van Nil.
[15] Ook de stukken van
Andries Pels en Ysbrand Vincent werden gewoon op het
repertoire gehouden. Alleen de stukken van Lodewijk Meijer en David Lingelbach werden verbannen met
ingang van het seizoen 1671-1672, niet toevallig na het aantreden van de
haatdragende Joan Blasius als schouwburgregent.
[16] Lescailje drukte hooguit
twee niet aan de Schouwburg gerelateerde boeken per jaar, vermoedelijk om de
stille zomermaanden nuttig te besteden. Adriaen van Gaasbeeck, de opvolger van
Van den Bergh, vestigde zich in mei 1670 in Amsterdam als filiaal van de
uitgeverij van zijn broers in Leiden. De enige boeken die Adriaen van Gaasbeek
zelfstandig en alleen in Amsterdam, dus zonder zijn broers in Leiden, uitgaf in
1670 en 1671 waren de Nil-uitgaven. Alle overige titels die in de STCN op zijn
naam zijn te vinden zijn de Leidse drukken van zijn broers. Ook Albertus Magnus,
die vanaf 1677 de uitgever van Nil werd, bracht vrijwel exclusief werk van Nil
uit.
[17] De beide delen van
Focquenbrochs Thalia, of geurige zang-goddin gaf Van den Bergh uit na het vertrek van Focquenbroch naar Elmina. Hij
was dus in het bezit van de handschriften van al diens ongepubliceerd werk. Hij
zal zonder twijfel op de hoogte zijn geweest van het feit dat Focquenbroch de Min
in’t Lazarus-huys als niet afgerond beschouwde.
[18] Willem G. van Focquenbroch, Afrikaense Thalia. Uitgegeven door Jan Helwig. Deventer 1986. Fotomechanische
herdruk van de uitgave: Amsterdam: Jan ten Hoorn, 1678. (FELL 5), fol. π4r.
[19] W.G.V. Focquenbroch, Min in’t Lazarus-huys, blyspel.
Amsterdam, Jacob Vinckel, 1674, fol. *2v. Joris-Vaer was in dit stuk de vader
van het Lazarushuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten