In 1670 verscheen het pamflet Poëtae Heautontumorumenoi,
of, Penne-krygh tusschen de Reformateurs der Poëzy, en E.B.I.S.K.A. Dit
pamflet is geschreven naar aanleiding van de ruzie die ontstaan was tussen de
regenten en de auteurs van de Schouwburg en hun opponenten, die zich hadden
verzameld in het kunstgenootschap Nil volentibus arduum.[1]
De auteur geeft er blijk van buitengewoon goed op de hoogte te zijn van de door
hem op de korrel genomen auteurs. Eén van die auteurs is de dominante en
opschepperige Joan Blasius, het kleine broertje van de Amsterdamse hoogleraar
anatomie en geneeskunde Gerard Blasius.
Advocaat Joan Blasius (1639-1672) verblijdde de Schouwburg
met zes toneelstukken. Zijn debuut, De edelmoedige vyanden (1658,
herzien in 1671) was een vertaling van Pierre Scarrons L'Escolier de
Salamanque ou les généreux ennemis (1655). Hij schreef dit stuk toen hij in
Leiden rechten studeerde. Het stuk beleefde in 1658-59 vijf opvoeringen op de
Amsterdamse Schouwburg, de herziene versie werd in april 1671 slechts twee keer
opgevoerd. Ook zijn andere stukken waren geen succes. De heren van Nil volentibus arduum maakten
gehakt van zijn vertalingen van de Franse originelen, die allemaal slechts vier
of vijf opvoeringen zouden beleven na 1665, ondanks het feit dat hij medio 1670 hoofd van de Schouwburg was geworden. Na zijn begrafenis op 6
december 1672 in de Westerkerk in Amsterdam was hij onmiddellijk vergeten. Zijn toneelstukken
werden nooit meer op het repertoire genomen. Waar de meeste dichters in die
tijd nog door hun kunstbroeders werden herdacht in een gedicht, bleef het na
zijn dood stil. Katharina Lescailje, die zo'n beetje op alle overlijdens
en bruiloften een gelegenheidsgedicht schreef, wijdde in 1674 wel een gedicht
aan het huwelijk van zijn weduwe Maria Wiebouts met Nicolaas Otto Meijer (hier op p. 81-84). Het feit dat
Blasius bij haar ontbreekt is iets om over na te denken.
De auteur van Poëtae Heautontumorumenoi beschuldigt
Blasius van plagiaat in diens Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan
Celestyne (1663):
Den Heer Advocaet die Latijn
hoest, en Frans niest, dien ick uyt een grootschen hoeck wat te blasen, laet
ons dan wat hoger singen, ergo Paulò majora caenamus[2].
[…] De kusjens uyt Bonefonius geknepen, klappen zijn liefjens so hart
voor de lippen, dat dien Heer hem voor de Poëtsche Recht-Banck van een
onvergeeflijck diefstuck en derhalven de strop waert coram poëtico tribunali[3]
eerstdaegs van furtum extra norman, et ideo laqueo dignum[4]
sal beschuldigen:
Blasius blijkt in het eerste gedeelte, Fidamants
kusjes aan Celestyne, tweeëntwintig Kusjes van de in totaal één
en dertig uit de Basia van Bonefonius vertaald, c.q. bewerkt te hebben
zonder zijn bron te noemen. Hij noemt Bonnefons wel in het overzicht van
dichters met de namen van hun muze, dat hij opneemt in zijn opdracht aan zijn
schoonvader, Aan den Wel-achtbaren en Eer-vasten Heer, Myn Heer Peter
Wiebouts, tot Haarlem. Het blijkt dus dat Blasius meer dan slechts
inspiratie heeft opgedaan bij Bonefonius[5].
Jean Bonnefons (1554-1614) was advocaat en dichter, vooral bekend om zijn
erotische Basia, die veel navolging kregen en tot in de negentiende eeuw
werden vertaald.
Blasius zal in een volgende alinea ook worden beschuldigd van
het zonder verwijzing naar zijn bron vertalen van enige minnedichtjes van Janus
Secundus. Ook schijnt hij nogal gewinkeld te hebben voor zijn rechtsgeleerde
werken.
Het is een raadsel hoe Blasius met dit plagiaat drie en een
halve eeuw heeft kunnen wegkomen. Blasius' vriend Jacob Westerbaen, zelf
vertaler van de Basia van Janus Secundus, schrijft een sonnet voor het
voorwerk van Fidamants kusjes, en ook Joachim Oudaen schrijft hiervoor
een lofdicht. Zij zouden beiden toch zeker de vertalingen uit Janus Secundus
hebben moeten herkennen. Het is eigenlijk nog vreemder dat zelfs na deze
duidelijke aanwijzing in het pamflet niemand, zelfs Te Winkel[6]
niet, het plagiaat heeft ontdekt.
Overzicht van de ontleningen in Blasius’ Fidamants
kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne (1663) aan Bonefonius' Auerni
Basia.
Jean Bonnefons (1554-1614) was een Frans neo-latijns dichter.
De door Blasius gebruikte editie is zonder twijfel: Joann. Bonefoni, Aruerni Basia, tam Latino quam
Gallico idiomate edita Basia, tam Latino quam Gallico idiomate edita.
Editio vltima, prioribus auctior longè atque emendiator. Lugduni Batavorum : Ex
Typographia Nicolai Herculis, 1659 (tekst).
Blasius bewerkte de oorspronkelijke teksten, het zijn niet
altijd letterlijke vertalingen, maar hij wijkt nooit veel van de
oorspronkelijke tekst af.
II. Kusje.
Hy klaagt, dat Celestyn syn Hart ontrooft heeft - Basium XXII. Conqueritur
cor suum à Pancharide esse furto ablatum.
III. Kusje.
Hy waarschowt sijn gemoed, dat het voorsichtig met haar moet handelen - Basium
V. Præmonet animum suum, ut cautè cum Pancharide agat.
IV. Kusje.
Hy bid Venus, dat sy, indien hy onder het kussen komt te sterven, syn Siel als
Erfgenaam gelieve t' aanvaarden – Basium XXXII. Rogat Venerem, ut, si forte in prælio Basiorum
exspiret, animæ illius hæres esse non dedignetur.
V. Kusje.
Op Celestyns Naalde, versoekkende, dat die namaals niet haar Hand, maar haar
Hart raak – Basium II. In
Acum, à qua Petit, ut pectus Amicæ potius quàm digitos imposterum cuspide
pungat.
VII. Kusje.
Hy verbeelt sich de aanstaande aangenaamheyd in het kussen – Basium III.
Ad Catellum Pancharidis suæ, cui fortunam invidet.
IX. Kusje.
Hy begeert, dat sy hem gestadig kus – Basium IX. Vult ut Domina assidue ipsum exosculetur.
XV. Kusje.
Hy bid haar om een Kusje en wenscht onder het kussen te sterven – Basium
XXXI. Petit basium à
Pancharide, & optat ut inter basiandum expiret.
XVI. Kusje.
Hy klaagt dat hy geen volkoome reeden heeft om te sterven – Basium XXX.
Conqueritur se justam moriendi causam non habere.
XVII. Kusje. Hy wil haar tegen haar wil kussen - Basium
VII. Invitam osculabitur.
XVIII Kusje.
Hy vervloekt syn Tanden, waar meede hy haar Borsjes onder het kussen gequest
hadde - Basium IV. Execratur
dentes, quibus inter osculandum papillas dominaæ læserat.
XIX. Kusje. Dat syn
Liefde niet veynsen kan. Aan Sijn eenige Broeder, Heer Geeraard Blasius, Der
Medicynen Doctor, en in fijn Vaderlijkke Hooge Oeffen-School t' Amsterdam
Professor – Basium VI. Ad
Matthiam Bruerium, Proprætorem Parisiensem. In Amore jam incepto se
perseveraturum scribit.
XX. Kusje.
Hy vergelykt syn Minne-quaal, met de plaag van Prometheus, Tityus en Sisyphus –
Basium XXIX. Comparat
malum suum Venereum cum malo Promethei, Tityi, Sisyphi, &c.
XXI. Kusje.
De Traanen van haar, syn geen Traanen, maar Vlammen en stookke-branden ter
Liefde – Basium XIX. Dicit
lachrymas Pancharillæ non esse lachrymas, sed flammas & incendia amoris.
XXII. Kusje.
Dat sy wreeder is, als Donder en Blixem – Basium XXIII. Queritur de Pancharide, quod illa
sit sævior maligniorque Tonitru & Fulmine.
XXIV. Kusje.
Hy wil haar nooyt meer besoekken – Basium XX. Scribit se nunquam post hac aditurum
Pancharillam.
XXV. Kusje.
Hy acht sich gelukkig, so sy aan hem gedenkt – Basium XII. Beatum se prædicat, si domina sua
illius memorsit.
XXVI. Kusje. Hy
wenscht, dat sy door het selve Oog, waar door hy omgekoomen is, ook om-kom.- Basium XXV. Vult ut Pancharis eodem oculo pereat, quo
ille periit.
XXVII.
Kusje. Hy wenscht die Bloem te weesen, die syn Lief sou gebruykken – Basium
XI. Exoptat se Florem illum esse, quo uteretur amica.
XXVIII. Kusje. Hy vergelijkt sich met een Roode en
Witte Roos – Basium XXIV. Comparationem facit inter semet ipsum, & Rosam rubentem &
pallentem.
XXIX. Kusje. Hy
vergroot syn Geluk en Ongeluk in het kussen – Basium XVI. Exaggerat
felicitatum & infelicitatum in osculando.
XXX. Kusje. Hy versoekt maat in ’t kussen – Basium
XVII. Expetit modum in
osculando.
XXXI. Kusje. Hy versoekt
een end in het kussen – Basium XXI. Petit à Cupidine, ut finem basiis imponat.
[1] Poëtae Heautontumorumenoi, of, Penne-krygh
tusschen de Reformateurs der Poëzy, en E.B.I.S.K.A. Amsterdam, Willem de
Lange, 1670. Een uitgave van dit pamflet door Anton Bossers en Marja Geesink is
in voorbereiding.
[5] Zoals Karel Bostoen het formuleert in zijn artikel
‘De noodgreep van een uitgever: de heer P.H. in Focquenbrochs Min in ’t
Lazarus-huys’, in: Fumus 9 (2011), p 39.
[6] Jan te Winkel, Mr. Joan Blasius als
vertegenwoordiger van de romantische richting onzer letterkunde in de
zeventiende eeuw. Haarlem, Bohn, 1881. (Bladzijden uit de geschiedenis der
Nederlandsche letterkunde, I).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten