vrijdag 4 juli 2014

Het bezoek van Cosimo de' Medici aan de Schouwburg op vrijdag 30 december 1667



In het onlangs verschenen boek van Lodewijk Wagenaar, Een Toscaanse prins bezoekt Nederland. De twee reizen van Cosimo de’ Medici, 1667-1669[i] kan men op p. 76-77 lezen, hoe Cosimo op 30 december 1667 een speciale voorstelling op de Amsterdamse Schouwburg bezoekt. Het vertoonde stuk, in de vertaling van het verslag van kamerheer Filippo Corsini aangeduid als Jason en Medea of de verovering van het Gulden Vlies, wordt door Wagenaar geïdentificeerd als de Medea (1667) van Jan Vos. Hij volgt hiermee G.J. Hoogewerff, die in 1919 alle journalen en bronnen over deze reizen uitgaf en van commentaar voorzag.[ii] Het betrof echter niet het spektakelstuk van Jan Vos, maar een stuk, dat diens Medea in dit opzicht beoogde te overtreffen, namelijk het Ghulde vlies (1667) van Lodewijk Meijer. Dit stuk was op 1 december 1667 in première gegaan en had vanaf het begin veel publiek getrokken. Dit gold overigens ook voor het stuk van Vos, dat op 10 januari 1667 zijn eerste opvoering had beleefd. Meijer legt in zijn Voorreeden uit hoe hij, in tegenstelling tot Vos, er niet op uit is om én het oor én het oog te behagen, maar vooral het oog. In de tekst van het Ghulde vlies worden de spectaculaire kunst- en vliegwerken uitgebreid beschreven. Meijer overtreft hier niet alleen Jan Vos, maar ook Pierre Corneille, wiens La conquête de la toison d’or (1661) door hem vrij wordt bewerkt. Het gaat Meijer, die in die tijd regent van de Schouwburg was en er op uit om de prominente plaats van de die zomer overleden Jan Vos in te nemen, erom om zoveel mogelijk publiek te trekken. En het was de bedoeling om met dit stuk de mogelijkheden van de onlangs vernieuwde Schouwburg optimaal te benutten. Het stuk werd in december 1667 zeven keer achter elkaar opgevoerd op de reguliere speeldagen, maandag en donderdag. Ook wilde hij het stadsbestuur met dit stuk overtuigen van zijn kwaliteiten door op 27 december 1667 dit stuk voor hen te laten opvoeren. 
Een jaar later, op 27 december 1668, laat hij dit stuk nogmaals voor de regeerders en burgemeesters opvoeren, toen hij verwikkeld was in een machtsstrijd met een aantal mederegenten. Hij zou deze strijd overigens verliezen en werd in juli bij de herverkiezing uit het college gewipt.

Zowel de voorstelling voor de burgemeesters als die voor de prins van Toscane vonden plaats op dagen waarop nooit werd gespeeld, namelijk op respectievelijk dinsdag en vrijdag. Het was de gewoonte dat er dan geen publiek bij was, uitsluitend genodigden. Dat bleek dus pech voor Cosimo, die ‘het beste ornament, het publiek en de dames’ (p. 77) node miste. Wagenaar trekt op p. 12 dus ten onrechte de conclusie, als zou het stadsbestuur de wens “geen poespas alstublieft” van Cosimo verkeerd hebben opgevat door geen publiek toe te laten. Het stuk was, ook al kon het Italiaanse gezelschap er geen woord van verstaan, echter wel een succes, door het regelmatige ach en wee geroep en het vliegwerk en de machinerieën die veelvuldig werden ingezet. Het oog, wat Meijer als belangrijkste element beschouwde, werd dus met succes bediend. De voorstelling werd opgeluisterd met een welkomstgedicht en een dankzegging van Meijer, die beide te vinden zijn in Hs. Meijer, UB Leiden, Ltk. 1043. De schout, die Cosimo tijdens de voorstelling bezighield, zal wellicht voor de vertaling hebben gezorgd.

In 1665 was de Schouwburg na een ingrijpende verbouwing heropend. Door met nieuwe technieken te werken waren de kunst- en vliegwerken mogelijk gemaakt, waarvan Vos en Meijer dankbaar gebruik zouden maken. In de Beschryvinge van Amsterdam van Isaac Commelin[iii] wordt over de Nieuwe Schouwburg meegedeeld, dat deze voorzien was van ‘een nieuw Tooneel, (na d’Italiaanze manier, als men nu te Venetien gebruykt, met alle bedenkkelijke [=denkbare] en schielijkke [=snelle] veranderingen van Perspectiven of Inzichten, en veelderley Vliegende Werkken, die men Machines noemt,) in de plaats te stellen; op dat d’aanschouwers alle omstandigheden van de plaatzen der speelen, als Paleyzen, Steden, Dorpen, Zalen, Landtschappen, Hoven, Bossen, Rotzen, Bergen, Duynen, Stranden, Zeen, Hemel, Hel, met hun behoorlijk gezwier, van allerley Geesten, Dieren, Vogelen, Visschen, &c. Soo natuurlyk en als levendig, benevens d’Actien en beweeglijkheden der Speelders, zullen konnen zien, als d’uytspraak van hare Rollen, met opmerking, aanhoren.’ Meijers beste vriend, Joannes Bouwmeester, heeft deze technieken meegenomen uit Italië. In zijn dagboek schrijft hofmeester Filippo Marchetti over de voorstelling dat deze, hoewel in ‘lingua fiaminga’ gespeeld, vooral interessant was door de wisseling van de scènes, het vliegwerk en de balletten, die, zoals hij meedeelt, ook in Italië in gebruik zijn.[iv]


[i] Bezorgd, ingeleid en geannoteerd door Lodewijk Wagenaar, uit het Italiaans vertaald door Bertie Eringa. Amsterdam, Bas Lubberhuizen, 2014.
[ii] De twee reizen van Cosimo de’ Medici Prins van Toscane door de Nederlanden (1667-1669). Journalen en documenten. Uitgegeven door G.J. Hoogewerff. Amsterdam, Johannes Múller, 1919, p. 69.
[iii] Amsterdam, M.W. Doornick, 1665, IV. Boek, p. 207.
[iv] Hoogewerff, p. 208.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten