dinsdag 15 oktober 2019

Jan, de zoon van Marten en Oopjen


De herdenking van het 350ste sterfjaar van Rembrandt wordt in Leiden gevierd met een tentoonstelling over de jonge Rembrandt in de Lakenhal vanaf 2 november. De universiteit van Leiden doet dit o.a. met het ophangen van Marten Soolmans’ portret aan de gevel van het Kamerlingh Onnes Gebouw van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. 


Het dubbelportret van Marten en Oopjen uit 1634 toont Marten Soolmans (1613-1641) en Oopjen Coppit (1611-1689). Zij kregen drie kinderen, van wie alleen de middelste, Jan, langer dan twee jaar zou blijven leven. Jan (1636-1691) zou 55 jaar worden. En toneelauteur.

In zijn opdracht aan de lezer in zijn eerste toneelstuk, De ontdekte heerschappy (1669), vertelt hij dat hij enige jaren terug in een hofstede buiten Haarlem zich stierlijk zat te vervelen en toen het plan opvatte zich ‘tot het rijmen te begeven’. Hij zocht naar een geschikt onderwerp en heeft in enige middaguren zijn blij-eindend treurspel in elkaar gestoken. Later zag hij dat het wat aan de korte kant was en heeft hij er nog wat aan toegevoegd. Er zijn 22 personages en nog een flinke hoeveelheid stommen. Typisch een beginnersfout, en voor het publiek om geen touw aan vast te knopen. Het werd in 1669 drie keer achter elkaar opgevoerd op de Amsterdamse Schouwburg en toen, wegens duidelijk tegenvallende recettes, van het repertoire gehaald. In de tussentijd had hij de smaak te pakken gekregen en was hij begonnen aan een klucht: Snaekse schaking van de juffer in de kleer-ben. Hierin ging hij zich te buiten aan leuke namen voor zijn personages.


Op 14 oktober 1669 werd het achter Adam Karelsz. van Germez’ succesvolle Vervolgde Laura gespeeld, dat al sinds 1645 jaarlijks meerdere keren werd opgevoerd. Voor zover bekend was dit echter de enige opvoering van de Snaekse schaking.
Op 15 juni 1671 ging De gedwongen doctor, een vertaling van Molières Le médecin malgré lui (1666), in première. Het werd vier keer opgevoerd als naspel. De laatste keer was een hoogtepunt: op 30 december vond de jaarlijkse voorstelling voor de magistraat plaats. Het die avond opgevoerde stuk was De verduytste Cid van Johan van Heemskerk, van 1641 tot ver in de achttiende eeuw een kaskraker.
Na deze vertaling van een Franse klucht zette Soolmans zich aan het vertalen van een langer stuk, het blij-eindend treurspel Le feint Alcibiade (1658) van Philippe Quinault. Dit stuk werd op 19 oktober 1671 voor het eerst opgevoerd, gevolgd door nog twee uitvoeringen.

In 1672 werd de Schouwburg op last van hoger hand gesloten. Vanaf november 1677 werden er weer opvoeringen gegeven. Het genootschap Nil Volentibus Arduum, dat in de periode 1669-1672 van de Schouwburg was geweerd, kon dankzij de bewerkingen van verschillende toneelstukken voor een behoorlijk aantal premières zorgen. Dit waren de ‘tegenstukken’ van de stukken die destijds werden opgevoerd. Ook Soolmans’ De gedwongen doctor had een nieuw jasje gekregen met Fielebout, of de Dokter tegens dank (1679). Deze bewerking zou nog een eeuw standhouden op het repertoire van de Schouwburg.

Op 12 juni 1679 kwam er een nieuwe klucht van Soolmans op het toneel, De gemeenzame geest. Deze klucht werd Soolmans meest succesvolle met vijftien opvoeringen.

Toen in 1680 nieuwe Schouwburghoofden gekozen werden, was Soolmans één van de kandidaten. Hij werd echter niet gekozen.

In 1681 komt een klucht op het repertoire, die wordt aangeduid met Sanche Panche. Het is niet uit te maken welk stuk hiermee bedoeld wordt, Het gouvernement van Sanche Panche. op het eyland Barataria van Simon van der Cruyssen (1659/60-1714) of De verzierde ontoovering van de gravin Trifaldi door de dolende ridder don Quichot de la Mancha en zijn schildknaap Sanche Pance van Soolmans. Beide uitgegeven in 1681 door de erfgenamen van Jacob Lescailje, de Schouwburgdrukker, beide met op de titelpagina ‘Gespeeld op de Amsterdamsche Schouwburg’. Van 1681-1685 zou het acht keer worden opgevoerd en van 1694-1697 nog drie keer. Die laatste drie betroffen hoogstwaarschijnlijk Van der Cruyssens stuk, aangezien er in 1694 een herdruk van verscheen. De mogelijkheid bestaat dat beide stukken achter elkaar werden opgevoerd. Er werden wel vaker meerdere kluchten op één avond gegeven. Inhoudelijk zou het ook aardig zijn geweest om de twee episodes uit Cervantes’ roman Don Quichot achter elkaar te zien. Het stuk van Soolmans werd echter in de achttiende-eeuwse veilingcatalogus van de boekerij van Johan van der Marck, in 1774 uitgegeven door C. Van Hoogeveen, toegeschreven aan Van der Cruyssen. Dat is echter alles behalve zeker.

In de achttiende eeuw verscheen nog een nagelaten klucht van Soolmans: Het verandert houwelyk. Het verscheen bij Cornelis Heyligert in samenwerking met C. van Hoogeveen junior. Het verscheen in 30 exemplaren, die elk van een handtekening werden voorzien door één van beide heren. Zo werd nummer twee ondertekend door Heyligert en nummer zes door Van Hoogeveen. In de opdracht aan de liefhebbers worden de toneelstukken van Soolmans in precies dezelfde volgorde gegeven als in de Veilingcatalogus Van der Marck. Zonder dus de De verzierde ontoovering van de gravin Trifaldi. ‘Solmans’ in de veilingcatalogus wordt gecorrigeerd in Soolmans.


 De uitgave was dus in 1774 of iets later. Van Hoogeveen kocht veel nummers uit de veiling aan voor het door hem en Heyligert opgerichte taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden.

De uitgevers hadden gelijk: het stuk is ‘gering in zich zelve’, net als Soolmans' andere stukken. Ze zijn exemplarisch voor de in première gaande stukken uit de periode 1669-1672, van schrijvers als Blasius, De Molde, Dullaert. Hun stukken werden al snel van het repertoire afgevoerd. De succesvolle nieuwe stukken kwamen toen van toneelspelers als Adriaan Bastiaensz. de Leeuw en Jacob Sammers.

1 opmerking: