De herdenking van het 350ste sterfjaar van
Rembrandt wordt in Leiden gevierd met een tentoonstelling over de jonge
Rembrandt in de Lakenhal vanaf 2 november. De universiteit van Leiden doet dit
o.a. met het ophangen van Marten Soolmans’ portret aan de gevel van het Kamerlingh
Onnes Gebouw van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
Het dubbelportret van Marten en Oopjen uit 1634 toont
Marten Soolmans (1613-1641) en Oopjen Coppit (1611-1689). Zij kregen drie
kinderen, van wie alleen de middelste, Jan, langer dan twee jaar zou blijven
leven. Jan (1636-1691) zou 55 jaar worden. En toneelauteur.
In zijn opdracht aan de lezer in zijn eerste toneelstuk, De ontdekte heerschappy (1669), vertelt
hij dat hij enige jaren terug in een hofstede buiten Haarlem zich stierlijk
zat te vervelen en toen het plan opvatte zich ‘tot het rijmen te begeven’. Hij
zocht naar een geschikt onderwerp en heeft in enige middaguren zijn
blij-eindend treurspel in elkaar gestoken. Later zag hij dat het wat aan de
korte kant was en heeft hij er nog wat aan toegevoegd. Er zijn 22 personages en
nog een flinke hoeveelheid stommen. Typisch een beginnersfout, en voor het
publiek om geen touw aan vast te knopen. Het werd in 1669 drie keer achter
elkaar opgevoerd op de Amsterdamse Schouwburg en toen, wegens duidelijk tegenvallende
recettes, van het repertoire gehaald. In de tussentijd had hij de smaak te
pakken gekregen en was hij begonnen aan een klucht: Snaekse schaking van de juffer in de kleer-ben. Hierin ging hij zich
te buiten aan leuke namen voor zijn personages.
Op 14 oktober 1669 werd het achter Adam Karelsz. van
Germez’ succesvolle Vervolgde Laura
gespeeld, dat al sinds 1645 jaarlijks meerdere keren werd opgevoerd. Voor zover
bekend was dit echter de enige opvoering van de Snaekse schaking.
Op 15 juni 1671 ging De gedwongen doctor,
een vertaling van Molières Le
médecin malgré lui (1666), in première. Het werd vier keer opgevoerd als naspel.
De laatste keer was een hoogtepunt: op 30 december vond de jaarlijkse
voorstelling voor de magistraat plaats. Het die avond opgevoerde stuk was De verduytste Cid van Johan van
Heemskerk, van 1641 tot ver in de achttiende eeuw een kaskraker.
Na deze vertaling van een Franse klucht zette Soolmans
zich aan het vertalen van een langer stuk, het blij-eindend treurspel Le feint Alcibiade (1658) van Philippe
Quinault. Dit stuk werd op 19 oktober 1671 voor het eerst opgevoerd, gevolgd
door nog twee uitvoeringen.
In 1672 werd de Schouwburg op last van hoger hand
gesloten. Vanaf november 1677 werden er weer opvoeringen gegeven. Het genootschap
Nil Volentibus Arduum, dat in de periode 1669-1672 van de Schouwburg was
geweerd, kon dankzij de bewerkingen van verschillende toneelstukken voor een
behoorlijk aantal premières zorgen. Dit waren de ‘tegenstukken’ van de stukken
die destijds werden opgevoerd. Ook Soolmans’ De gedwongen doctor
had een nieuw jasje gekregen met Fielebout, of de Dokter tegens dank
(1679). Deze bewerking zou nog een eeuw standhouden op het repertoire van de
Schouwburg.
Op 12 juni 1679 kwam er een nieuwe klucht van
Soolmans op het toneel, De gemeenzame
geest. Deze klucht werd Soolmans meest succesvolle met vijftien opvoeringen.
Toen in 1680 nieuwe Schouwburghoofden gekozen
werden, was Soolmans één van de kandidaten. Hij werd echter niet gekozen.
In 1681 komt een klucht op het repertoire, die
wordt aangeduid met Sanche
Panche. Het is niet uit te maken welk stuk hiermee bedoeld wordt, Het gouvernement van Sanche Panche. op het
eyland Barataria van Simon van der Cruyssen (1659/60-1714) of De verzierde ontoovering van de gravin
Trifaldi door de dolende ridder don Quichot de la Mancha en zijn schildknaap
Sanche Pance van Soolmans. Beide uitgegeven in 1681 door de erfgenamen van
Jacob Lescailje, de Schouwburgdrukker, beide met op de titelpagina ‘Gespeeld op
de Amsterdamsche Schouwburg’. Van 1681-1685 zou het acht keer worden opgevoerd
en van 1694-1697 nog drie keer. Die laatste drie betroffen hoogstwaarschijnlijk
Van der Cruyssens stuk, aangezien er in 1694 een herdruk van verscheen. De
mogelijkheid bestaat dat beide stukken achter elkaar werden opgevoerd. Er
werden wel vaker meerdere kluchten op één avond gegeven. Inhoudelijk zou het
ook aardig zijn geweest om de twee episodes uit Cervantes’ roman Don Quichot achter elkaar te zien. Het
stuk van Soolmans werd echter in de achttiende-eeuwse veilingcatalogus van de
boekerij van Johan van der Marck, in 1774 uitgegeven door C. Van Hoogeveen,
toegeschreven aan Van der Cruyssen. Dat is echter alles behalve zeker.
In de achttiende eeuw verscheen nog een
nagelaten klucht van Soolmans: Het verandert houwelyk. Het verscheen bij Cornelis Heyligert in
samenwerking met C. van Hoogeveen junior. Het verscheen in 30 exemplaren, die
elk van een handtekening werden voorzien door één van beide heren. Zo werd
nummer twee ondertekend door Heyligert en nummer zes door Van Hoogeveen. In de
opdracht aan de liefhebbers worden de toneelstukken van Soolmans in precies
dezelfde volgorde gegeven als in de Veilingcatalogus Van der Marck. Zonder dus
de De verzierde ontoovering van de gravin
Trifaldi. ‘Solmans’ in de veilingcatalogus wordt gecorrigeerd in Soolmans.
De uitgave was dus in 1774 of iets later. Van
Hoogeveen kocht veel nummers uit de veiling aan voor het door hem en Heyligert
opgerichte taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden.
De uitgevers hadden gelijk: het stuk is ‘gering in zich
zelve’, net als Soolmans' andere stukken. Ze zijn exemplarisch voor de in
première gaande stukken uit de periode 1669-1672, van schrijvers als Blasius,
De Molde, Dullaert. Hun stukken werden al snel van het repertoire afgevoerd. De
succesvolle nieuwe stukken kwamen toen van toneelspelers als Adriaan
Bastiaensz. de Leeuw en Jacob Sammers.
Geweldig, Marja!
BeantwoordenVerwijderen