Op het hoogtepunt van de ruzie rond de Amsterdamse
Schouwburg in 1670 tussen Nil Volentibus Arduum en de auteurs en regenten van
de Schouwburg verzameld onder de naam E.B.I.S.K.A., gingen laatstgenoemden vol
in de aanval. Zij publiceerden een oud toneelstuk, De Griekse Antigóne, en voorzagen dit stuk van een Bericht aan alle liefhebbers der poëzy
voorafgaand aan de toneeltekst en sloten de uitgave af met een Nabericht op het dichtkunstigh onderzoek
gestelt achter de nagerijmde Oroondates en Statira. De eerste opvoering van
dit stuk was op 23 oktober 1670, drie weken na de oorspronkelijk geplande
datum. Het voorbericht, ondertekend met N.N., was gedateerd op 1 oktober, wat
er op wijst dat de première eigenlijk op die datum plaats had moeten vinden. De
auteur van het Bericht is vrijwel
zeker het kersverse[1] Schouwburghoofd
Joan Blasius, auteur van twee van de vier door Nil gekielhaalde toneelstukken, Dubbel en enkkel en Het huwlyk van Oroondate en Statira.[2]
Op 6 oktober 1670 had de première van Blasius’ Het huwlyk van Oroondate en Statira plaatsgevonden. De reactie van
Nil in de vorm van het tegenstuk Het huwelyk van Orondates en Statira, voorzien van een Dichtkundig onderzoek en oordeel over het
Treurspel van Orondates en Statira verscheen nog vóór de première van
Blasius’stuk. Nil was in het bezit gekomen van een gedeelte van Blasius’ stuk, zoals
zij in hun opdracht aan Gerard Bicker meedelen. De reactie op Nils kritiek
moest vervolgens nog geschreven worden en werd achter De Griekse Antigóne gepubliceerd. Dit zal de oorzaak geweest zijn
van de vertraging van de opvoering en de uitgave van het stuk.
Blasius veronderstelt in het Bericht dat Nil ook De
Griekse Antigóne zal gaan fileren: de ‘vaderlooze wees’ zal ‘mede de zelve
vervolging en verdrukking […] moeten uytstaan, die andere voor haar hebben
geleden’[3].
Nil zou dat echter niet doen, omdat zij in een toneelstuk van twintig jaar
eerder, dat geschreven was door een toneelspeler die zijn kennis in de praktijk
opdeed, de fouten niet zouden gaan aanwijzen. Waarbij nog komt dat zelfs de
‘grootste Meesters […] die misslagen’ begingen.[4]. Dit gold voor De Griekse
Antigóne en ook voor Klaagende
Kleazjenor, en doolende Doristee, een stuk van de beste acteur uit die tijd,
Adam Karels van Germez. Dit laatste stuk was in 1647 in première gegaan en werd
november 1670 weer op het repertoire genomen. Beide stukken waren bewerkingen
van stukken van Jean De Rotrou. De Rotrou was in de jaren ’40 de meest
vertaalde Franse auteur met vier vertalingen.[5]
De Griekse Antigóne
was op 24 april 1651 in première gegaan. Alle door de acteurs geleverde stukken
gingen in première in de periode dat de acteur/auteur in dienst was van de
Schouwburg. In het seizoen 1650-1651 waren dat Isaac Vos, Jan Noozeman, Pieter
van Zeerijp, Abraham Sybant, Dirk Kalbergen, A.B. de Leeuw en Hendrik Verbiest.
Vos valt als mogelijk auteur af, omdat hij, gezien zijn geringe salaris van
slechts 17 gulden in de lente van 1651, zeer waarschijnlijk ziek was. Hij
stierf in de herfst van dat jaar. Kalbergen zou in 1652 zijn eersteling
schrijven, De Leeuw, die in 1670 werkzaam was bij de Schouwburg, zou zeker niet
hebben toegestaan dat één van zijn werken anoniem zou worden uitgegeven.
Resteren Van Zeerijp, Noozeman, Verbiest en Sybant. Het is bijzonder moeilijk
en arbitrair om een auteur te plakken op een anoniem werk. Soms is er echter
een speldje in de hooiberg te vinden. In dit geval is het de ongebruikelijke
term ‘bijkomst’ om een nieuw toneel of de opkomst van een nieuw personage aan
te kondigen. De gebruikelijke term is ‘uitkomst’ of ‘toneel’, of helemaal niets
behalve de altijd aanwezige aangekondigde ‘bedrijven’.
Bijkomst
De term ‘bijkomst’ komt in De Griekse Antigóne voor, en ook in Abraham Sybants De verleyde vriendt, een bewerking van James
Shirley’s Love’s cruelty. De
Antwerpse dichter Willem Ogier (1618-1689) gebruikte de term By-komingh, wanneer hij een nieuw
personage op het toneel introduceert. De term wordt door Willem van Eeghem in De tooneelwerken, deel 1 (1921) ten
onrechte verklaard als ‘tooneel (in engeren zin)’. A.A. Keersmaekers verklaart
de term in deel 3 (1955) correct: ‘Ogier verdeelde zijn kluchten in
‘uytkomsten’ en ‘Bykominghen’. Deze woorden stemmen niet overeen met onze
‘bedrijven’ en ‘tonelen’; Ogier schrijft uytkomst, wanneer er iemand op het
toneel verschijnt, nadat het leeg is geweest, en bykomingh, wanneer er iemand
bij-komt, wanneer er dus nog iemand op de scène is en een ander zich bij hem
voegt.’ Bij Ogier werd vaak ook de persoon die op het toneel zou komen erbij
genoemd: ‘Hans Bykomingh’ bijvoorbeeld. Sybant was van maart 1646 tot april
1650 als reizend acteur actief.[6]
Hij zal in die periode ook in Antwerpen zijn geweest, waar hij Ogiers Den haet en nydt gezien kan hebben, dat
op 18 oktober 1647 werd gespeeld op de kamer De Violieren. Hij speelde in de
seizoenen 1645/6?, april 1650-juni 1651, augustus 1654-maart 1655 op de
Schouwburg. De verleyde vriendt werd
op 31 mei 1655 voor de eerste keer opgevoerd en vervolgens nog op 23 en 26
augustus. Het is de vraag of hij de première nog heeft meebeleefd, aangezien
hij na maart 1655 niet meer in dienst was en in juni overleed. In 1668 werd het
weer op het repertoire genomen en in dat jaar werd het ook pas gedrukt. Vermoedelijk
werd het op het toneel teruggebracht door A.B. de Leeuw getuige zijn
opdrachtversje bij de uitgave. De Leeuw was in die periode de belangrijkste
acteur, die toen al zes stukken had geleverd voor het repertoire. Sybant is
vooral bekend omdat hij de eerste vertaling van een stuk van Shakespeare in het
Nederlands heeft geschreven, De dolle
bruyloft, de vertaling van The taming
of the shrew. Dit stuk was op 9 november 1654 in première gegaan. Ook Jan
Noozeman was lid van het reizende gezelschap. Hij maakte 1649 al een vertaling
van De Rotrou’s La Diane, De gelukkige bedriegery, waarmee ook hij
in aanmerking komt voor het auteurschap. Hij gebruikte de term ‘bijkomst’
echter niet. Mijn gok is dat De Griekse
Antigóne de eersteling is van Abraham Sybant, wiens De verleyde vriendt ook al ver na zijn dood pas werd uitgegeven.
Alleen had Blasius om de één of andere reden besloten zijn naam achterwege te
laten.
[1] Het
seizoen liep van augustus tot juli. Blasius was de opvolger van Lodewijk
Meijer, vijand nummer één van Blasius.
[2] Deductie van dr. Joan Bapt: van Lamzweerde
, overgegeven aen de ed: achtb: heeren van den gerechte deser stadt Amsterdam,
dienende tot justificatie van sijn tractaet, geintituleert, Geluckwenschingh.
Amsterdam, H. Sweerts, [1677], p. 4.
[3] De Griekse Antigóne, treurspel. Vertoont
op d’Amsterdamsche Schouwburg. Met een Voor- en Nabericht tegens de
Dichtkunstige Onderzoekers. Amsterdam, Jacob Lescailje, 1670, fol. A5r. In ONSTAGE, Online Datasystem of Theatre in Amsterdam from the Golden Age to Today, wordt het stuk ten onrechte toegeschreven aan Willem de Baudous, wiens Edipus en Antigone in 1618 was verschenen.
[4] Antwoordt op het Voor- en Nabericht, by de Antigone
gevoegt 1670, fol. A 5v.
[5] Drie
waren er door toneelspelers bewerkt: twee door Van Germez, Vervolgde Lavra (1645) en Klaagende
Kleazjenor, en doolende Doristee (1647), en één door Jan Noozeman, De gelukkige bedriegery (1649).
[6] Annie
van Nassau-Sarolea, Ábraham Sybant, strolling player and first Dutch
Shakespeare translator.’ In: Theatre
research: 13, 1, p. 38-59. Ik ontleen de gevens betreffende Sybant aan dit
artikel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten